a a

Diagnostiek

De diagnose CHARGE syndroom kan worden gesteld op basis van klinische kenmerken en DNA-onderzoek.

De klinische criteria zijn opgesteld door Blake et al. en Verloes (zie onderstaande tabel). In elk geval moet er sprake zijn van een coloboom of atresie van de choanen (of gespleten palatum) om de klinische diagnose CHARGE syndroom te kunnen stellen op basis van deze criteria.

De variatie in het klinisch beeld is echter zo groot dat niet alle personen met een mutatie in het CHD7–gen aan de klinische criteria voldoen. Om die reden heeft Hale in 2016 nieuwe criteria voorgesteld waarbij de uitslag van het genetisch onderzoek wordt mee genomen.

Het stellen van de diagnose CHARGE syndroom kan lastig zijn omdat er veel klinische overlap is met andere syndromen. Daarnaast kan elk geassocieerd kenmerk variëren van ernstig tot afwezig. Hierdoor heeft elke patiënt met CHARGE syndroom een unieke combinatie van kenmerken. De leetijd waarop de diagnose gesteld wordt, hangt af van de presentatie en varieert sterk.

Klinisch diagnostische criteria

In onderstaande tabel staan de klinisch diagnostische criteria op basis waarvan de diagnose CHARGE syndroom gesteld kan worden.

 

Major criteria

Minor criteria

Klinische diagnose

Blake et al.*

  1. Coloboom, microftalmie
  2. Choane atresie of stenose**
  3. Karakteristieke uitwendige oor-anomalie, midden-/binnenoormalformaties, gemengde doofheid
  4. hersenzenuwdysfunctie
  1. cardiovasculaire malformaties
  2. tracheo-oesofageale defecten
  3. genitale hypoplasie of vertraagde puberteitsontwikkeling
  4. gespleten lip en/of plalatum
  5. vertraagde ontwikkeling
  6. groeivertraging
  7. karakteristiek gelaat

Typische CHARGE:

4 major of
3 major + 3 minor

     Verloes*

  1. oculair coloboom
  2. choane atresie
  3. hypoplastische semicirculaire kanalen
  1. hart- of oesofagusmalformatie
  2. malformatie van het middenoor of uitwendige oor
  3. rombencephalon disfunctie inclusief sensoneurale doofheid
  4. hypothalamo-hypofysaire disfunctie (gonadotropine of groeihormoon deficiëntie)
  5. verstandelijke beperking

Typisch CHARGE:

3 major of
2 major + 2 minor

 

Partieell CHARGE:
2 major + 1 minor

 

Atypisch CHARGE:
2 major of
1 major + 3 minor

Tabel 1. Klinische criteria voor het stellen van de diagnose CHARGE syndroom.
*Geactualiseerd in 2006 en 2009.
** Choane atresie en palatoschisis kunnen beide voorkomen, maar worden zelden gezamenlijk gezien.

Genetische diagnostiek

Bij een vermoeden op CHARGE syndroom kan DNA-onderzoek de diagnose bevestigen. Van de patiënten die voldoen aan de klinische criteria heeft ongeveer 90% een mutatie in het CHD7-gen op de lange arm van chromosoom 8 (8q12.1). Een klein deel van de personen heeft een deletie van het CHD7–gen.

Bij personen met een atypische, meestal milde, presentatie wordt de diagnose tegenwoordig vaak met Whole Exoom Sequencing (WES) gesteld.

Leer meer: genetische diagnostiek

Erfelijkheidsvoorlichting

Meestal ‘de novo’

In bijna alle gevallen ontstaat het CHARGE syndroom door een ‘de novo’ mutatie. Enkele familiaire casus zijn beschreven, waaronder ouder op kind overerving en herhaling binnen een gezin door mosaÏcisme bij één van de ouders. De herhalingskans voor gezonde ouders is 1-2%. Overerving verloopt autosomaal dominant.

Voor iemand met CHARGE syndroom is, bij het krijgen van nakomelingen, de kans op een aangedaan kind bij elke zwangerschap 50%. De vruchtbaarheid is echter vaak sterk verminderd.

PraktiijkadviezenBespreek met betrokkenen (de ouders/het individu), bijvoorbeeld in het kader van de levensfase, de individuele situatie in relatie tot anticonceptie, kinderwens en preconceptiezorg. Bespreek de mogelijkheid voor de ouders/het individu om verwezen te worden voor aanvullende erfelijkheidsvoorlichting en om de individuele situatie te bespreken.

Preconcepie-keuzemogelijkheden

Er zijn preconceptie-keuzemogelijkheden bij een eventuele (volgende) kinderwens. Verwijs voor aanvullende erfelijkheidsvoorlichting en voor begeleiding bij deze geïnformeerde keuze naar de klinische geneticus.

Preïmplantatie genetische/prenatale diagnostiek

Bij een zwangerschap met een verhoogd risico op CHARGE syndroom is preïmplantatie genetische diagnostiek (PGD) of prenatale diagnostiek mogelijk wanneer de genetische mutatie (CHD7) is geïdentificeerd in een aangedaan familielid.

Sommige klinische kenmerken van CHARGE syndroom kunnen in het tweede trimester echoscopisch zichtbaar zijn, zoals polyhydramnion, hartafwijkingen, schisis, nier- en gastroïntestinale anomalieën.

Lees meer bij Erfelijkheidsvoorlichting in het onderdeel Algemeen en zonder diagnose.

Differentiaal diagnose

Het stellen van de diagnose CHARGE syndroom kan moeilijk zijn omdat er veel klinische overlap is met andere syndromen. Drie syndromen in het bijzonder vertonen veel klinische overlap:

  • 22q11 deletiesyndroom (voorheen Velocardiofaciaal (VCFS) syndroom)
  • Kallmann syndroom
  • Kabuki syndroom

De overeenkomsten van 22q11 deletiesyndroom met CHARGE syndroom zijn onder andere congenitale hartafwijkingen, schisis, ontwikkelingsachterstand, nierafwijkingen, groeiretardatie, oorafwijkingen, gehoorverlies, hypoglykemie en lymphopenie. Daarnaast worden schildklieraplasie en hypoparathyreoidie steeds vaker beschreven bij CHARGE syndroom, wat overlapt met het DiGeorge fenotype van 22q11 deleties.

Kallmann syndroom is de combinatie van hypogonadotroop hypogonadsime en anosmie. Andere kenmerken die bij zowel CHARGE als Kallmann syndroom kunnen voorkomen, zijn gehoorverlies, schisis en nierafwijkingen.

Andere aandoeningen die deel kunnen uitmaken van de differentiaal diagnose:

  • VACTERL associatie
  • Branchio-oto-renaal (BOR) syndroom
  • Syndromale microftalmie door mutaties in BMP4, SOX2 of OTX2
  • Pallister-Hall syndroom (GLI3)
  • Mandibulofaciale dysostose (EFTUD2)
  • Mowat-Wilson syndroom (ZEB2)
  • Isotretinoïne (vitamine A zuur) empbryopathie
Onderzoek deelproblematiek na diagnose

Na het stellen van de diagnose CHARGE syndroom is aanvullend onderzoek nodig naar de aanwezigheid en ernst van geassocieerde problemen. Dit is ook nodig voor het bepalen van het beleid. Bij aanwijzingen voor andere problematiek kan de (kinder)arts de diagnostiek verder uitbreiden. Onderzoek betreft onder andere:

  • oogonderzoek
  • onderzoek van het hart, inclusief de grote vaten
  • KNO-onderzoek
  • neurologisch onderzoek
  • onderzoek van de slokdarm
  • onderzoek van nieren en urinewegen
  • endocrinologisch onderzoek

Zie ook het hoodstuk Problematiek en beleid bij CHARGE syndroom.

 Inhoud