a a

Diagnostiek

Het stellen van de diagnose Smith-Magenis syndroom kan lastig zijn. De uiterlijke kenmerken zijn de eerste jaren nog niet zo duidelijk aanwezig. De slaap- en gedragsproblemen beginnen meestal rond peuterleeftijd.

Verwijzers kunnen bij een vermoeden van een syndroom, bijvoorbeeld Smith-Magenis syndroom, overleggen met- of verwijzen naar een kinderarts met het aandachtsgebied ontwikkelingsachterstand, klinische geneticus, of een kinderarts met het subspecialisme erfelijke en aangeboren aandoeningen (EAA).

Zie ook: Differentiaal diagnose.

Klinische kenmerken

Het vermoeden dat iemand SMs heeft, kan ontstaan door het herkennen van de kenmerken en comorbiditeit die hierna wordt beschreven. Niet alle kenmerken hoeven aanwezig te zijn en de ernst varieert.

Kenmerken die SMs kunnen doen vermoeden, zijn:

  • ontwikkelingsachterstand, (spraak/taal en motoriek) en verstandelijke beperking (meestal matig)
  • uiterlijke kenmerken (die in de loop van de tijd duidelijker kunnen worden)
    Zie voor foto’s figuur 1figuur 2 en figuur 3 van GeneReviews.
    Uiterlijke kenmerken kunnen zijn:
     
    • brachycephalie (brede korte schedel)
    • diepliggende ogen, upslant van de oogspleet, synophrys (=doorlopen van de wenkbrauwen), hypertelorisme (=wijd uit elkaar staande ogen)
    • een brede neusbrug, korte  neus met volle neuspunt
    • brede mond met volle lippen, tentvormige bovenlip (‘cupid bow’), omlaag gebogen mondhoeken
    • als kind micrognathie (= kleine onderkaak waardoor kleine kin), terwijl bij ouder worden een forse onderkaak/  prognatie ontstaat (=de onderkaak staat meer naar voren, de ondertanden staan voor de boventanden) >75%
    • ontbreken van tanden of kiezen
    • vormafwijkingen van de oren
    • korte lichaamslengte en kleine brede handen met korte, brede vingers
       
  • hypotonie met voedingsproblemen en achterblijven in groei en gewicht
  • aangeboren afwijkingen en bepaalde medische afwijkingen die in verschillende mate van ernst aanwezig kunnen zijn (perifere neuropathie, kleine skeletafwijkingen waaronder korte brede vingers, oogafwijkingen, afwijkingen aan oor)
  • ernstige slaapstoornissen 
  • specifieke gedragsstoornissen die vanaf peutertijd op gaan treden (onder meer veel aandacht vragen, moeilijk vinden om te gehoorzamen, driftbuien hebben, zelfverwondend gedrag en stereotiep gedrag vertonen)
Genetisch onderzoek

De diagnose kan worden bevestigd door met genetisch onderzoek een deletie van chromosoom 17 (17p11.2) of een mutatie in het, in dit gebied gelegen, RAI1-gen aan te tonen. SMs ontstaat bij ongeveer 90% door een deletie en bij ongeveer 10% door een mutatie.

Genetisch onderzoek kan met SNP array onderzoek of eventueel met bepalen van de volgorde (rangschikking) van het RAI1 gen.

De uitslag ‘een deletie van chromosoom 17 (17p11.2) of een mutatie in het, in dit gebied gelegen, RAI1-gen’ kan ook een uitkomst zijn bij oudere kinderen en volwassenen bij wie eerder nog geen (uitgebreid) genetisch onderzoek werd gedaan, zoals bij mensen voor wie tijdens de diagnostische zoektocht deze onderzoeken nog niet mogelijk waren.

Lees meer over genetisch onderzoek op de website van het Erfocentrum/VKGN.

Lees meer bij Diagnostiek in het onderdeel Algemeen en zonder diagnose.

Erfelijkheidsvoorlichting

SMs ontstaat bijna altijd de novo in het erfelijk materiaal van het kind (www.Erfelijkheid.nl). Dan komt de diagnose éénmalig in de familie voor.

Daarnaast zijn er enkele gevallen beschreven waarbij een aangedane ouder de aandoening doorgaf aan het kind, door kiemcelmozaïcisme en complexe familiaire chromosomale herschikkingen. Wanneer één van de ouders een zogenaamde kiembaanmozaïek heeft, is er wèl kans op herhaling. Een kiembaanmozaïek kan optreden als een mutatie optreedt in een voorlopercel van de eicellen of zaadcellen van respectievelijk de moeder of de vader. Dan kunnen meerdere eicellen of zaadcellen de mutatie bevatten. Bij een kiembaanmozaïek zit de mutatie dus slechts in een (klein) deel van de cellen. Bij DNA-onderzoek in het bloed van de ouders is een kiembaanmozaïek nooit helemaal uit te sluiten. De kans op kiembaanmozaïek is echter klein (meestal <1%). De ouder zelf heeft hierdoor vaak geen verschijnselen, maar kan wel opnieuw een kind krijgen die wel de aandoening heeft.

Genetisch onderzoek bij de ouders van elk nieuw gediagnostiseerd kind wordt aangeraden. Indien er risico op herhaling is, kunnen ouders bij een volgende zwangerschap prenatale diagnostiek laten verrichten. Andere familieleden (dan de ouders) van iemand met SMs hebben in principe geen verhoogde kans op een kind met SMs.

Overerving verloopt autosomaal dominant. Voor iemand met Smith-Magenis syndroom is bij het krijgen van nakomelingen, iets wat zelden voorkomt, de kans op een aangedaan kind 50%.

Lees meer in het hoofdstuk Achtergronden bij Etiologie en erfelijkheid

PraktijkadviezenGenetisch onderzoek bij de ouders van elk nieuw gediagnostiseerd kind wordt aangeraden. Bespreek met betrokkenen de individuele situatie in relatie tot anticonceptie, kinderwens en preconceptiezorg.
Bespreek de mogelijkheid om verwezen te worden voor aanvullende erfelijkheidsvoorlichting en om de individuele situatie te bespreken. Verwijs hiervoor naar de klinisch geneticus en/of de kinderarts erfelijk en aangeboren aandoeningen (EAA).

Lees meer bij Erfelijkheidsvoorlichting in het onderdeel Algemeen en zonder diagnose.

Onderzoek deelproblematiek na diagnose

Genetisch diagnostisch onderzoek is samen met het klinisch onderzoek de basis van de diagnose. Daarnaast is aanvullend onderzoek nodig in verband met deelproblematiek/comorbiditeit (zoals aangeboren afwijkingen).

Speciale aandacht na het stellen van de diagnose is (afhankelijk van de leeftijd) vereist voor:

  • kind: lengte, gewicht, schedelomtrek. volwassene: lengte, gewicht, BMI
  • voeding, slikgedrag, GORZ, obstipatie
  • schisis, velopharyngeale insufficiëntie
  • oogheelkundig-onderzoek
  • audiologische onderzoek/KNO-onderzoek
  • beeldvormend onderzoek naar congenitale afwijkingen van hart, nieren (echo)
  • neurologisch onderzoek, eventueel EEG, MRI, CT
  • hypotonie, motoriek, scoliose, wervel anomaliën (X-wk)
  • alg bloedbeeld, TSH/Ft4, nuchter vetspectrum, immunologie (IgG, IgA, IgM)
  • ontwikkelingonderzoek, neuro-psychologisch/psychiatrisch onderzoek (spraak/taal, motorische-, sociaal/emotionele- en verstandelijke ontwikkeling, gedrag) en beoordeling slaap

Zie ook: GeneReviews Smith-Magenis syndrome tabel 3.

Zie ook: Healthwatch.

Differentiaal diagnose

SMs kan, vanwege gelijkenis wat betreft uiterlijk, kleine gestalte, aangeboren hartgebrek of gedrag, in eerste instantie onder meer worden worden verward met:

  • Downsyndroom (door de combinatie van brachycefalie, upslant en hypotonie kort na de geboorte)
  • Williams-Beuren syndroom
  • Prader-willisyndroom (vanwege de drang om te veel te eten)
  • Velo-cardio-faciaal syndroom (=22q11.2-deletiesyndroom)
  • Sotossyndroom
  • Brachydactyly-intellectual deficit syndrome (del 2q37)
  • Kleefstra syndroom of 9q34 deletion syndrome
  • GRIN2B syndroom
 Inhoud