a a

Hoe ontstaat het Smith-Lemli-Opitz syndroom?

Het Smith-Lemli-Opitz Syndroom is een erfelijke stofwisselingsziekte waarbij een tekort aan cholesterol diverse gevolgen heeft voor en na de geboorte.

Stofwisselingsziekte

Het Smith-Lemli-Opitz Syndroom is een stofwisselingsziekte. Stofwisseling is het omzetten en verwerken van stoffen in de cellen van het lichaam. Bij het omzetten is vaak een stofje nodig (enzym). Bij SLOS is de vorming van cholesterol geblokkeerd door een tekort aan het enzym dat daarvoor nodig is.

Cholesterol

Door het tekort van het enzym (7-dehydrocholesterolreductase) kan cholesterol niet goed gevormd worden. Het gevolg is een tekort aan cholesterol in het bloed en de weefsels, en een te hoog gehalte aan de directe voorlopers van cholesterol (7-DHC en 8-DHC).

Cholesterol speelt een rol in de ontwikkeling van organen en het centrale zenuwstelsel van het embryo (o.a. bij hersenontwikkeling) en is nodig bij de vorming van gal, bepaalde hormonen (cortisol, aldosteron en geslachtshormonen) en opbouw van de wand van zenuwcellen. Het tekort aan cholesterol kan dan ook meerdere aangeboren afwijkingen tot gevolg hebben en ook na de geboorte van invloed zijn.

Erfelijkheid

Het Smith-Lemli-Opitz syndroom is een erfelijke ziekte, wat betekent dat je ermee wordt geboren.

Een verandering (mutatie) in het erfelijk materiaal (gen) is verantwoordelijk voor het enzymtekort bij SLOS. Het gendefect (gelegen op het DHCR7-gen op chromosoom 11q12-13) geeft een sterk verlaagde activiteit van het enzym dat nodig is bij de vorming van cholesterol. Lees meer over DNA, genen en chromosomen.

In de meeste gevallen hebben beide ouders nergens last van maar zijn zij wel drager van een afwijkend gen, omdat ze dat hebben overgeërfd van één van hun ouders. Ze hebben daarnaast een normaal gen dat ervoor zorgt dat het benodigde enzym bij hen voldoende wordt aangemaakt. Dit heet autosomaal recessieve overerving. Lees meer over autosomaal recessief overerven.

Een kind met het syndroom heeft twee afwijkende genen (voor de helft afkomstig van de vader en voor de andere helft afkomstig van de moeder) en mist het normale gen, zodat er onvoldoende van het enzym wordt aangemaakt. Dan heeft dit kind dus de stofwisselingsziekte Smith-Lemli-Opitz syndroom.

Wanneer beide ouders drager zijn, hebben ze een kans van 1 op 4 bij elke zwangerschap op een kind met het syndroom. Daarnaast is er een kans van 75% op een kind dat niet ziek is, waarvan 2 op de 3 een gezonde drager zal zijn. De kinderen die drager zijn, kunnen het syndroom alleen doorgeven wanneer hun partner ook de zelfde genafwijking heeft.

Wanneer bekend is dat twee mensen drager zijn van een mutatie in het DHCR7-gen en er een kinderwens is, zijn er mogelijkheden om na te gaan of het ongeboren kind de aanleg heeft via:

  • prenatale echo’s
  • vlokkentest (rond 10e -12e week van de zwangerschap)
  • vruchtwaterpunctie (rond 15e-18e week van de zwangerschap)

Het beëindigen van een zwangerschap is een emotioneel zwaar proces. Centra voor Klinische Genetica kunnen ouders daarbij professionele begeleiding bieden.

Ook is er de mogelijkheid tot: PGD (Pre-implantatie Genetische Diagnostiek). Hierbij vindt na een IVF behandeling embryoselectie plaats voordat het embryo wordt teruggeplaatst in de baarmoeder.

Voor informatie over de mogelijkheid van prenatale diagnostiek kunnen ouders terecht bij een klinisch geneticus. Lees meer over: naar de klinisch geneticus.

Vruchtbaarheid bij iemand met SLOS

Iemand met SLOS kan vruchtbaar zijn, al kan de vruchtbaarheid verminderd zijn.

 Inhoud