Hoe wordt de diagnose Kabuki syndroom gesteld?
De diagnose Kabuki syndroom staat vast door de aanwezigheid van de hoofdkenmerken en door genetisch onderzoek (DNA-onderzoek).
De kinderarts, de kinderarts die gespecialiseerd is op het gebied van erfelijke en aangeboren aandoeningen (EAA) of een Arts voor Verstandelijk Gehandicapten (AVG) kan de diagnose via de hoofdkenmerken (d.w.z. klinisch) stellen en vervolgens bij het laboratorium genetisch onderzoek aanvragen.
De klinische genetisch laboratorium specialist voert het DNA-onderzoek uit en stelt vast of er een afwijking in het KMT2D- of KDM6A-gen aanwezig is. Dit DNA-onderzoek kan gericht zijn op deze bepaalde mutaties of ongericht waarbij de mutatie naar voren komt indien aanwezig. Lees meer hieronder bij Genetisch onderzoek.
De klinisch geneticus (arts gespecialiseerd in erfelijke ziekten bij kinderen en volwassenen) en/of de kinderarts EAA kan voorlichting en advies geven over de uitkomsten (genetic counseling).
Diagnose
Een aantal kenmerken van Kabuki syndroom is karakteristiek, zoals de uiterlijke kenmerken. De opvallende gelaatskenmerken doen aan het masker van Japanse Kabuki-theateracteurs denken.
In 2019 hebben experts nieuwe afspraken vastgesteld over het stellen van de diagnose (diagnostische criteria). Op basis van de aanwezigheid van deze kenmerken stellen artsen de diagnose ‘Kabuki syndroom’:
- problemen met de (algemene) spierspanning (vanaf de kinderleeftijd)
- ontwikkelingsachterstand/leerproblemen/verstandelijke beperking
- en één van de volgende kenmerken of allebei:
- afwijking in het KMT2D- of KDM6A-gen
- bepaalde uiterlijke kenmerken (vanaf de peuterleeftijd) en het blijven bestaan van de vingerkussentje na de geboorte (normaal gesproken zijn deze niet meer aanwezig)
Behalve bovengenoemde kenmerken spelen ook andere kenmerkende gezondheidsproblemen een rol bij het vaststellen van de diagnose:
- kleine lichaamslengte (groeiachterstand na de geboorte)
- afwijkingen van het skelet:
- overbeweeglijkheid van de gewrichten (hyperlaxiteit), gewrichten uit de kom
- aangeboren korte vinger-/teenkootjes
Kinderen met het Kabuki syndroom kunnen verschillende symptomen hebben. De kenmerkende symptomen worden meestal pas duidelijk vanaf de peuterleeftijd (ongeveer 3 jaar), terwijl vanaf de puberleeftijd (ongeveer 12 jaar) bijvoorbeeld de uiterlijke kenmerken juist veranderen.
Bijkomende gezondheidsproblemen
Andere gezondheidsproblemen komen vaak voor bij Kabuki syndroom, maar dragen niet bij tot het vaststellen van de diagnose, zoals:
- aandoeningen van de schedel en het gelaat:
- gehoorverlies
- tandproblemen (ontbreken van tanden)
- huidafwijking van de onderlippen (lip-pits)
- gehemelte spleet (schisis)
- kleine schedel
- aangeboren hartafwijkingen
- voedingsproblemen (door zuig- en slikproblemen)
- problemen van de urinewegen en de geslachtsorganen
- aanlegstoornis van de nieren
- te korte plasbuis (hypospadie) bij jongens
- lage bloedsuikergehalte op de kinderleeftijd, vooral pasgeborenen (door te veel insuline)
- afweerstoornissen (vaak ziek)
Verschillen in de presentatie
Door de verschillen in de manier waarop Kabuki syndroom zich kan presenteren, zijn vaak ook verschillende zorgverleners betrokken op het moment van de eerste symptomen. Het is belangrijk dat die zorgverleners alert zijn op het samengaan van meerdere symptomen en daarom aan de mogelijkheid van een syndroom denken, of al in de richting van het Kabuki syndroom.
Zo is ook een laag bloedsuikergehalte bij een pasgeborene mogelijk één van de eerste symptomen. Naar schatting 1% van de pasgeborenen met een laag bloedsuikergehalte (door te veel insuline) heeft Kabuki syndroom. Terugkijkend kan dit ook bij uw kind het geval zijn geweest.
Door het gebruik van breed genetisch onderzoek als WES, wordt duidelijk dat het beeld van de gezondheidsproblemen van mensen met een KMT2D-mutatie veel breder is dan de klassieke beschrijving van het Kabuki syndroom. Zie Genetisch onderzoek
Onderzoek naar KMT2D- of KDM6A-gen
Hierbij wordt bloed afgenomen voor DNA-onderzoek. In het bloed wordt gezocht naar een mutatie in het KMT2D-gen of in het KDM6A-gen. Veel mensen ervaren het laten doen van genetisch onderzoek als een ingrijpende periode. Het duurt vaak weken tot maanden voordat er een uitslag is.
Als u ondersteuning nodig hebt in deze periode rondom het stellen van de diagnose, kan de behandelend (kinder)arts u verwijzen naar een maatschappelijk werker of psycholoog.
De uitkomst van gericht genetisch onderzoek geeft niet altijd zekerheid. Soms toont onderzoek de mutatie in het KMT2D- of het KDM6A-gen niet aan, terwijl de kenmerken wel op Kabuki syndroom lijken. Dan zit er mogelijk een verandering in een ander gen dan het KMT2D- of het KDM6A-gen. Op dit moment zijn er enkele andere genmutaties bekend die een beeld, als dat van het Kabuki syndroom, kunnen geven.
WES (Whole Exome Sequencing)
Tegenwoordig is genetisch onderzoek naar meerdere genafwijkingen tegelijk mogelijk. Bijvoorbeeld naar een groep van genafwijkingen waarvan bekend is dat deze genafwijking samengaat met aangeboren afwijkingen en een ontwikkelingsachterstand of een verstandelijke beperking. DNA-onderzoek om nog uitgebreider naar genafwijkingen te zoeken heet Whole Exome Sequencing, afgekort WES.
WES wordt steeds vaker gedaan tijdens de diagnostische zoektocht, zeker als kenmerken niet heel duidelijk wijzen op een bepaalde aandoening. Uit een WES kan dan ook de uitslag Kabuki syndroom (KMT2D- of het KDM6A-genmutatie) naar voren komen.
Dit komt soms ook voor bij oudere kinderen en volwassenen bij wie eerder nog geen (uitgebreid) genetisch onderzoek werd gedaan, zoals bij mensen voor wie tijdens de diagnostische zoektocht deze onderzoeken nog niet mogelijk waren.
Lees meer over DNA-onderzoek voor een diagnose op de website van het Erfocentrum.
Lees meer over de genoemde genafwijkingen in het hoofdstuk Hoe ontstaat het?